Ouderen blijven langer thuis wonen. Dit is, zo blijkt uit onderzoek, goed voor het welzijn van ouderen. Echter in krimpgebieden kan langer thuis wonen een negatief effect hebben op het welzijn van ouderen. Ouderen zijn minder mobiel en dat maakt hen afhankelijk van anderen en dat heeft weer een negatieve invloed op hun welzijn. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Wat ouderen beweegt. Mobiliteit en Welzijn van Ouderen in Krimpgebieden’ van CMO STAMM in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en verschillende andere partijen. Om het welzijn van ouderen in krimpgebieden te kunnen behouden, beveelt het onderzoek aan om ontmoetingsplekken voor sociale activiteiten en gezondheidsvoorzieningen in de dorpen te behouden, in de nabije leefomgeving van ouderen en zelfstandig bereikbaar.
Krimpgebieden hebben te maken met een dalend inwoneraantal. Daarnaast vergroten voorzieningen hun voorzieningsgebied. Door deze factoren kunnen voorzieningen in de gebieden niet goed in stand worden gehouden, waardoor veel voorzieningen verdwijnen. Omdat ouderen verminderd mobiel zijn, kunnen zij deze voorzieningen minder makkelijk bereiken, wat een negatief effect op hun welzijn kan hebben. Afstudeerstagiair Eelco Bos heeft voor zijn master Culturele Geografie (RUG) onderzoek gedaan naar de relaties tussen de mobiliteit en het welzijn van ouderen in krimpgebieden. Ook heeft hij gekeken naar de manier waarop het welzijn van deze ouderen behouden of vergroot kan worden.
Aan het onderzoek hebben ouderen uit verschillende dorpen in Groningen en Drenthe (Veendam, Bellingwolde, Emmen en Weiteveen) meegewerkt. Deze ouderen hebben een week lang een GPS-apparaatje bij zich gedragen, die hun verplaatsingsgedrag registreerde. Ook zijn zij geïnterviewd. Met deze interviews werd inzicht verkregen in de perceptie van de deelnemende ouderen op hun mobiliteit, hun welzijn en in de behoefte die zij aan voorzieningen in hun nabije omgeving hebben. Aan de hand van al deze informatie zijn de relaties tussen de mobiliteit en het welzijn verklaard.
Het onderzoek wijst, net als ook andere onderzoeken doen, erop dat onafhankelijke mobiliteit een sleutelrol speelt in de relatie tussen mobiliteit en welzijn. Afhankelijke mobiliteit heeft namelijk een negatieve invloed op het welzijn van ouderen. Daarnaast zijn er drie functies van mobiliteit die bijdragen aan het welzijn. De eerste functie is de sociale functie. Met mobiliteit kunnen namelijk anderen worden bereikt en een sociaal netwerk worden onderhouden. Daarnaast geeft mobiliteit een sociale status aan mensen, wat goed is voor hun welzijn. De volgende functie is de fysieke functie, omdat mobiliteit en in beweging zijn goed is voor de lichamelijke gesteldheid. Tot slot is er de psychologische functie. Mobiliteit geeft namelijk de mogelijkheid om ‘er tussen uit’ te gaan, wat afwisseling in het leven geeft. Deze bevindingen wijzen erop dat verminderde mobiliteit resulteert in een lager welzijnsniveau. Desondanks beoordeelden alle deelnemende ouderen hun welzijn positief. Dit komt doordat zij ‘adaptief’ reageren op hun beperkingen en zo hun welzijnsniveau behouden. Zo accepteren zij hun situatie en vergelijken zij zich met anderen, die in vergelijkbare situaties ‘slechter af’ zijn. Ook passen de ouderen hun (mobiliteits)gedrag aan en gebruiken ze hulpmiddelen en sociale ondersteuning om mobiel te kunnen blijven.
Door deze ‘adaptieve’ reacties geven alle ouderen aan een goed welzijnsniveau te hebben. Toch kunnen er maatregelen genomen worden om het welzijn van ouderen in krimpgebieden te behouden. De afstand tot voorzieningen speelt namelijk ook een rol in de relatie tussen mobiliteit en welzijn. Daarnaast wordt welzijn ook bepaald door de leefbaarheid van de omgeving en dus onder andere door de bereikbaarheid van voorzieningen. Het voldoen in de behoefte aan bepaalde voorzieningen zal dus een positieve invloed op het welzijn van ouderen hebben en maakt ook het langer thuis wonen in krimpgebieden beter mogelijk.
Uit het onderzoek blijkt dat de ouderen die aan het onderzoek hebben deelgenomen, bepaalde voorzieningen in hun omgeving missen. Wat hierbij als eerste opvalt, is dat men gewend raakt aan feit dat bepaalde voorzieningen er al langere tijd niet meer zijn of er nooit zijn geweest. Voorzieningen die dreigen te verdwijnen of recentelijk verdwenen zijn, mist men daarentegen wel. Het gaat hierbij als eerste om sociale ontmoetingsplaatsen. Zo is in Bellingwolde (Groningen) de supermarkt verhuisd en in Weiteveen (Drenthe) het zalencentrum gesloten. Ouderen uit deze dorpen geven aan deze ontmoetingsplaatsen te missen, omdat ze hierdoor sociale contacten zijn verloren. De aanbeveling is daarom om voorzieningen voor sociale activiteiten in de dorpen zelf te behouden. De sociale netwerken van ouderen bevinden zich namelijk hoofdzakelijk in hun nabije omgeving en het kunnen bereiken van sociale contacten is goed voor het welzijn. Daarnaast kunnen ouderen deze voorzieningen zelfstandig bereiken. Hiermee wordt afhankelijke mobiliteit voorkomen, wat goed is voor het welzijn.
De tweede categorie voorzieningen die gemist wordt, zijn gezondheidszorgvoorzieningen. Ouderen maken namelijk veel gebruik van de gezondheidszorg. Vanwege hun verminderde mobiliteit zijn zij echter vaak afhankelijk van anderen voor bijvoorbeeld het halen van medicijnen of het bezoeken van een huisarts. Door ook deze voorzieningen in de dorpen zelf te faciliteren, kan dus een groot deel van de afhankelijke mobiliteit worden voorkomen. Hiervoor kunnen ook ‘creatieve’ voorzieningen worden ingezet. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld een afhaalpunt voor medicijnen of een huisarts die elke dag van de week in een ander dorp aanwezig is.
De verkiezingen van de Provinciale Staten op 18 maart 2015 bepalen wie de komende vier jaren het provinciale beleid uitstippelen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in de aanloop naar de Statenverkiezingen van elke provincie cijfermateriaal bij elkaar gebracht over de provinciale beleidsterreinen. Het provinciale beleid gaat onder meer over verkeer en vervoer, welzijn, economie, milieu, recreatie en natuur. Een factsheet Nederland maakt het mogelijk om te kijken hoe de provincie het doet ten opzichte van de rest van Nederland.
Drenten behoren tot de meest gelukkige en tevreden Nederlanders. Drenten voelen zich veilig, ze hebben relatief vaak een eigen huis en maken in hun auto meer kilometers dan andere Nederlanders.
Drenthe heeft het kleinste aandeel sociale woningbouw en het hoogste aandeel 65-plussers.
Dit blijkt uit de factsheet Drenthe.
CMO STAMM organiseerde maandag 26 januari 2015 een grote conferentie over Publiek Vervoer. Lees hier onder het persbericht dat naar aanleiding van deze conferentie is gepubliceerd.
Op maandag 26 januari jl. vond in het Drentse provinciehuis in Assen de conferentie ‘Publiek Vervoer, een collectief belang’ plaats. Ruim 125 wethouders en ambtenaren uit 35 Groningse en Drentse gemeenten en de gedeputeerden Henk Brink en Mark Boumans van de provincies Drenthe en Groningen waren aanwezig om te werken aan een gezamenlijk perspectief en aanpak voor het openbaar vervoer in Drenthe en Groningen. Ook het Rijk toonde zich enthousiast over de plannen. Deze passen namelijk goed in het programma van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, waarin de minister aangaf een “een specifieke opgave voor Noord-Nederland te zien”.
De financiële druk op alle vormen van vervoer – van het openbaar regulier vervoer tot aan het Wmo- en leerlingenvervoer – neemt sterk toe. Tegelijkertijd komt, in het toch al ijle landelijke gebied, het regionale openbaar vervoer steeds verder onder druk te staan. Rijk, provincies en gemeenten staan voor de complexe taak om met (veel) minder middelen goed en goed toegankelijk publiek vervoer voor alle bewoners en doelgroepen in de regio te organiseren. Een complexe taak die naast slimme, efficiëntere en goedkopere vormen van vervoer vooral een uitgebreidere en betere samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk vergt.
Binnen de provincies Groningen en Drenthe wordt op diverse fronten geanticipeerd op deze opgaven. De verschillende vervoersstromen zijn in kaart gebracht. Ook zijn in regionaal verband visies en oplossingsrichtingen ontwikkeld en de nodige experimenten in gang gezet. Maar er is meer nodig. Daarom hebben de gedeputeerden en voorzitters van de provinciale stuurgroepen Vervoer oud-gedeputeerde Marc Jager opdracht gegeven tot een bestuurlijke verkenning van het draagvlak voor een gezamenlijke Noordelijke aanpak en het ontwikkelen van een plan van aanpak ‘Publiek Vervoer op hoofdlijnen’.
De bestuurlijke consultatie leverde een bijzonder breed draagvlak op voor een gezamenlijke aanpak. Alle 35 betrokken gemeenten willen zich inzetten om samen de kansen van de integratie van het openbaar vervoer en het doelgroepenvervoer te verzilveren. Daarbij vragen zij wel nadrukkelijk aandacht voor de positie van kwetsbare groepen: vanaf het begin moet duidelijk zijn dat hun vervoer gegarandeerd blijft. Ook wordt er veel waarde gehecht aan een blijvende, goede begeleiding van de doelgroepen, aan de betrouwbaarheid van het publieke vervoer en aan een focus op bus én trein.
Jager adviseerde de bestuurders een nieuw publiek vervoermodel te ontwikkelen, dat gebaseerd is op een vergaande integratie van het doelgroepenvervoer en het openbaar vervoer. Motto: ‘Lokaal waar het kan, regionaal waar het beter is’. Na een inspirerende toelichting op de plannen overhandigde Jager het plan van aanpak aan zijn opdrachtgevers: wethouders Harald Bouman (Eemsmond) en Frits Alberts (Borger-Odoorn) – beide voorzitter van de stuurgroep Vervoer in hun provincie – en gedeputeerden Henk Brink (Drenthe) en Mark Boumans (Groningen).
Frits Alberts en Harald Bouman stelden dat “de gezamenlijke conferentie en gepresenteerde aanpak een mooi en positief vertrekpunt vormen. De komende periode komt het er echter wel op aan om door te pakken en de randvoorwaarden te creëren voor deze perspectiefvolle gezamenlijke aanpak. Die uitdaging gaan alle Noordelijke bestuurders met elkaar aan. Het is uniek dat 37 overheden het met elkaar eens zijn”.