Rapport ‘Van schooladvies naar schoolkeuze’, met uitkomsten van een enquête onder ouders van oud-groep-8-leerlingen die nu in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs zitten.
Zicht op prestaties in het voortgezet onderwijs. Haal meer uit uw leerlingenadministratie.
Als een leerling in een latere fase van zijn opleiding alsnog moet afstromen is dat extra belastend voor de leerling. Daarnaast kost het uw school geld en levert het extra werk op voor docenten. Een goede determinatie is belangrijk.
De uitdaging is dan ook risicofactoren in kaart te brengen die de kans op doubleren en afstromen vergroten. Inzicht in deze factoren kan bijdragen aan een betere determinatie.
Door gebruik te maken van informatie uit uw leerlingenadministratie (SOM, MAGISTER e.d.) kan de determinatie en (onderbroken) doorstroom van cohorten leerlingen in beeld worden gebracht.
Door leerlingen in hun schoolloopbaan te volgen kunnen we vragen beantwoorden als:
Wilt u als schoolbestuur of school ook meer informatie halen uit uw leerlingenadministratie? CMO STAMM analyseert de beschikbare data voor u waardoor vragen over bijvoorbeeld doorstroom, op- en afstroom beantwoord kunnen worden.
Hebben gemeenten en burgers wel dezelfde verwachtingen van elkaar? Met een Reality Check onderzoek je het. Belangrijk, want het is moeilijk uit de startblokken te komen als de verwachtingen – vaak onbewust – te ver uit elkaar liggen.
Een voorbeeld: in Groningen vroegen we verschillende gemeenten of ze goed samenwerken met bewoners om de ideeën van bewoners te realiseren. 71 procent van de gemeenten beantwoordt die vraag met ja. Vraag je het aan de burgers van die gemeenten, dan is slechts 18 procent positief. Een groot verschil, die je maar beter inzichtelijk kan hebben. Op die manier brengt een Reality Check een heleboel verwachtingen in kaart.
Een Reality Check brengt ook de bestaande initiatieven in een gebied in kaart. Zo ontstaat een krachtenveldanalyse. Dat is een soort foto van de wijk, het gebied of de te onderzoeken situatie met daarin een helder overzicht van de initiatieven, de trends en de energie. Waar staat de gemeente in deze? Welke vormen van ondersteuning lopen er? Waar zitten de georganiseerde verbanden?
Met een vragenlijst wordt getoetst welke taken, rollen en mogelijkheden tot verandering burgers en de gemeente zien. Wat zien ze zelf? Wat menen ze te zien bij de ander? Een Reality Check geeft zowel inzicht in de feitelijke situatie als in de subjectieve situatie. Zo brengt u de kansen én valkuilen in beeld. Zeer nuttig.
Sinds de invoering van de Wmo 2015 moeten gemeenten jaarlijks onderzoek doen naar de ervaringen van hun Wmo-cliënten. De drie hoofdthema’s in het onderzoek zijn: het contact met de gemeente, de kwaliteit van de ondersteuning en het effect van de ondersteuning op het leven van de cliënt.
Het onderzoek vindt plaats volgens landelijke instructies, waaronder de verplichting om tien landelijk vastgestelde vragen op te nemen. Daarnaast zijn gemeenten vrij om andere vragen op te nemen. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van een Drents en een Gronings plan van aanpak. De resultaten zijn terug te lezen op een speciale webportal. Het onderzoek over 2015 is gehouden in het voorjaar van 2016.
Aan het cliëntervaringsonderzoek namen in beide provincies 37% van de daartoe uitgenodigde Wmo-cliënten deel. In Groningen hanteerden de 18 deelnemende gemeenten dezelfde vragenlijst; in Drenthe werd een aantal verschillende versies gebruikt. (In aansluiting op de informatiebehoefte van de betreffende gemeente).
In de provincie Groningen rapporteerde driekwart van de respondenten dat ze positieve ervaringen hebben met zowel het contact met de gemeente, als de kwaliteit van de ondersteuning en het effect van de ondersteuning op hun leven. Opmerkelijk was dat bij de vragen die specifiek over de tevredenheid van de Wmo-cliënt gingen slechts tweederde positief was. Verder sprong de vraag over de onafhankelijke cliëntondersteuner eruit: minder dan een kwart van de respondenten was ermee bekend dat hij hiervan gebruik kon maken. Zowel in de deelname aan het onderzoek als in de beantwoording van de vragen kwamen behoorlijke verschillen tussen gemeenten naar voren. Bijzonder was dat dit soms ook het geval was bij gemeenten die samenwerken op het gebied van de Wmo en dezelfde beleidsuitgangspunten en werkwijze hanteren.
Over het algemeen scoorden ook de Drentse gemeenten positief. Vooral de vraag over het effect van de ondersteuning scoorde hier gemiddeld hoog. Vier van de vijf respondenten gaf aan zich beter te kunnen redden door de ontvangen ondersteuning. Het contact met de medewerker van de gemeente werd gemiddeld genomen minder goed beoordeeld, echter bijna twee op de drie respondenten scoorde alsnog positief op deze vragen. De vragen over de mantelzorg en het gebruik van een onafhankelijk cliëntondersteuner werden opvallend minder positief beoordeeld. Zo had maar iets meer dan de helft (56%) van de ondervraagde cliënten die mantelzorg ontvingen, het idee dat hun naaste de zorg aankon en wist slechts een kwart (24%) van de ondervraagde cliënten dat er gebruik gemaakt kon worden van een onafhankelijk cliëntondersteuner.