De aardbevingen in Groningen hebben invloed op het wonen en leven in de provincie. Om te meten hoe groot die invloed is, laat de Dialoogtafel Groningen in samenwerking met 9 gemeenten een omvangrijk onderzoek uitvoeren. De resultaten moeten helpen om beter in te spelen op de schade die gaswinning veroorzaakt en op de gevolgen voor het woon- en leefklimaat.
Eind mei wordt aan zo’n 19.000 mensen in de 9 gemeenten een uitnodiging gestuurd om een enquête in te vullen. Zij worden gevraagd hun mening te geven over verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld in hoeverre de aardbevingen gevolgen hebben voor (de waarde van) hun woning en het woonplezier. Ook wordt gevraagd of mensen willen verhuizen en of zij vinden dat de leefbaarheid wordt beïnvloed.
Het Groninger Panel wordt tevens gevraagd hun mening te geven.
Achtergrond
De resultaten van de enquête leveren input aan twee projecten. Ten eerste aan het Woningmarktonderzoek aardbevingsgebied Groningen. De Dialoogtafel heeft toenemende zorgen over de waardeontwikkeling – en verkoopbaarheid van huizen. Daarom is in mei 2015 een uitgebreide studie gestart met als centrale vraag: ‘Wat zijn de effecten van de bevingen op de Groningse woningmarkt’. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door OTB, Onderzoek voor de gebouwde omgeving onder leiding van prof.dr. P.J. Boelhouwer (TU Delft) en moet onder meer leiden tot een betere waardedalingsregeling. Ten tweede maakt de enquête deel uit van de Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta. De bevolking en het aantal huishoudens in de regio Eemsdelta (gemeenten Appingedam, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum) neemt af. Het is moeilijk te voorspellen hoe de krimp de komende jaren uitpakt en welke gevolgen dat voor de leefbaarheid in dorpen en buurten heeft. Om daar zicht op te krijgen is een monitor ontwikkeld, onderdeel daarvan is een burgerpeiling. In Eemsdelta is deze peiling al vaker uitgevoerd, in de overige vijf gemeenten wordt deze in combinatie met het woningmarktonderzoek nu voor het eerst gedaan.
Aanpak
CMO STAMM/Sociaal Planbureau Groningen en het OTB voeren het onderzoek naar wonen en leven in het aardbevingsgebied uit. De 9 deelnemende gemeenten zijn: Appingedam, Bedum, Delfzijl, De Marne, Eemsmond, Loppersum, Slochteren, Ten Boer en Winsum. De vragenlijst kan via internet op de computer worden ingevuld. Ook is er een mogelijkheid de vragenlijst op papier in te vullen. De eerste resultaten worden in het najaar verwacht.
Hoe krijg je in één blik zicht op de situatie in een gebied? De gemeente De Marne laat ieder jaar zien hoe het in haar 21 dorpen staat met de bevolkingsontwikkeling, de werkgelegenheid, de huizenmarkt, het inkomen en de inkomstenbronnen. Handig als je een bedrijf hebt in dit gebied of er net bent komen wonen. Ook bruikbaar als je namens het dorp met de gemeente, woningstichting of een andere instantie in gesprek wilt.
De bijgewerkte cijfers staan inmiddels op de website van de Marne. Nieuw ten opzichte van vorig jaar zijn de gegevens over de huizen in De Marne. Per dorp is te zien hoeveel woningen te koop staan, hoeveel er verkocht zijn en welke prijsklassen er het meest voorkomen. Opvallend is dat er meer dan twee keer zoveel huizen te koop zijn gezet als in de afgelopen drie jaar.
Ook is er informatie te vinden over het aantal verhuizingen. Vorig jaar kwamen er 324 nieuwe inwoners bij en vertrokken 438 mensen uit de gemeente. De werkgelegenheid in dit gebied loopt terug. In twee jaar tijd is het aantal mensen zonder werk gestegen met 190. Dat komt vooral door het faillissement van Heiploeg in Zoutkamp. Maar er is bijvoorbeeld ook een lichte toename van werkgelegenheid in Pieterburen/Broek en Lauwersoog. In veel andere dorpen bleef het aantal bedrijven stabiel.
De gemeente zet de informatie over haar dorpen op internet in het kader van de Woon- & Leefbaarheidsmonitor. Die bestaat niet alleen uit cijfers. Naast de factsheets is hier ook informatie over de kenmerken van de dorpen, leefbaarheid en voorzieningenniveau. Ook zijn er filmpjes over de dorpen en links naar de websites van de verschillende dorpen.
Op de website staan ook de cijfers achter de factsheets. Iedere geïnteresseerde, particulier of ondernemer, kan gebruik maken van de uitgebreide gegevensbestanden. Het Sociaal Planbureau Groningen, onderdeel van CMO STAMM, heeft in samenwerking met Thorbecke de statistische gegevens verzameld. Dit is gerealiseerd dankzij steun van de provincie Groningen.
Publicatie: Woon en Leefbaarheidsmonitor de Marne
Contact:
Vanuit de gemeente: Saskia Reinders, 06 83091457
Vanuit Sociaal Planbureau Groningen/CMO STAMM: Femke de Haan, f.dehaan@cmostamm.nl, 06 525 896 14
Noord-Nederland krijgt steun van de Wereldbank bij het ontwikkelen van plannen voor sneller internet op het platteland in regio Oost-Groningen. CMO STAMM hielp de gemeente Oldambt succesvol mee met het schrijven van een Europese aanvraag. CMO STAMM zet met middelen van de provincie Groningen uren in om gemeenten en maatschappelijke organisaties te helpen met het schrijven van Europese subsidieprojecten.
Ook het Oost-Groningse project Oldambt Verbindt maakt deel uit van een Drents-Gronings consortium dat financiering nodig heeft. Lokale initiatieven in de twee provincies zijn gebundeld en op de shortlist beland bij de Wereldbank. In zijn rol als internationaal kennis- en adviescentrum kijkt deze VN-organisatie of het plan om in beide provincies een uitgebreider glasvezelnetwerk aan te leggen, financieel deugt.
Als dat het geval is, kan met vertrouwen de volgende stap worden gezet. Dat is het definitief indienen van een gezamenlijk Noordelijk project waarmee geld van de Europese Investeringsbank (EIB) in de wacht kan worden gesleept. Eind juni wordt het project Oldambt Verbindt in Brussel besproken. “Het is een mooie stap dat de Wereldbank ons daarbij helpt” zegt wethouder Laura Broekhuizen van de gemeente Oldambt. “Op de shortlist van de Wereldbank kom je niet zomaar”. Sneller internet op het platteland is hard nodig om te technologische ontwikkelingen in het onderwijs, de gezondheidszorg en de landbouw mogelijk te maken.
bron: Dagblad van het Noorden 20 april 2015
Het Zuiden van Drenthe is het minst leefbaar, zo kopt het Dagblad van het Noorden, naar aanleiding van de presentatie van het rapport Leefbaarheid Drenthe.
In het zuidoosten van Drenthe en in de regio Hoogeveen is sprake van stapeling van problemen die met leefbaarheid te maken hebben. Die conclusie trekt gedeputeerde Rein Munniksma uit het rapport Leefbaarheid Drenthe dat gisteren werd gepresenteerd. Het rapport heeft alle factoren van leefbaarheid belicht. Daartoe behoren bevolkingsaantallen, leeftijdsopbouw, woningmarkt, sociale structuur, inkomen, voorzieningenniveau en de gezondheid van mensen.
Lees artikel van Dagblad van het Noorden d.d. 15 april 2015.
Inwoners van Drenthe zijn zeer tevreden over hun woonplaats. Toch zijn er zorgen: de bereikbaarheid van voorzieningen kan onder invloed van demografische ontwikkelingen onder druk komen te staan en de werkloosheid is bovengemiddeld hoog. Dat blijkt uit het eerste rapport Leefbaarheid Drenthe.
Het rapport, dat iedere twee jaar verschijnt, laat zien welke vraagstukken op het gebied van leefbaarheid in Drenthe spelen en waar dit het geval is. Gedeputeerde staten geven hiermee gehoor aan de vraag van de Noordelijke Rekenkamer om de leefbaarheid op het platteland beter te duiden en de regionale verschillen per thema inzichtelijk te maken, om zo gericht in te kunnen zetten op het versterken van de leefbaarheid. De monitor geeft informatie over allerlei aspecten die de leefbaarheid beïnvloeden, van gezondheid tot de bereikbaarheid van voorzieningen.
De provincie Drenthe wil een bijdrage leveren om de leefbaarheid in Drenthe verder te versterken. Verantwoordelijk gedeputeerde Rein Munniksma benadrukt dat hierbij in de eerste plaats de inwoners en de Drentse gemeenten aan zet zijn.
“Wij willen goed kunnen bepalen waar interventies nodig zijn om de leefbaarheid van het platteland te versterken. Leiden onze acties tot verbetering of moeten we er juist meer energie in steken? Daar kan deze monitor ons nu en in de komende jaren bij helpen.”
Het rapport laat zien dat de leefbaarheid in Drenthe op sommige punten onder druk komt te staan, bijvoorbeeld als het gaat om bereikbaarheid van voorzieningen. Het aantal 65-plussers neemt de komende 30 jaar toe met meer dan 45.000 personen. Daarmee zal de vraag naar zorg en voorzieningen in de buurt toenemen. Hoe zorgen we ervoor dat ouderen in dunbevolkte delen van Drenthe die voorzieningen in hun buurt hebben en houden? Ook het aantal kinderen neemt af, waardoor er minder scholen nodig zijn. Hoe zorg je voor een goede spreiding van scholen?
Drenten zijn positief over hun leefomgeving: In Drenthe hebben inwoners minder last van rommel in de openbare ruimte, van geluid en van stank, stof en vuil dan gemiddeld in Nederland. Ook is het aandeel inwoners dat zich wel eens onveilig voelt lager dan in Nederland (3% tegen 8% in 2012).
De provincie zet met name in op Zuidoost-Drenthe. Uit het rapport blijkt dat hier de leefbaarheid het meest onder druk staat. Veel mensen zijn er werkloos, hebben lage inkomens en lage opleidingen. Lage inkomens gaan vaak samen met andere problemen zoals werkloosheid en gezondheid. Dit kan nadelig zijn voor de vitaliteit van het gebied.
Drenten hebben vaker contact met hun buren dan de gemiddelde Nederlander, maar het is de afgelopen jaren wel minder geworden. In de periode 2006-2012 is dit aandeel afgenomen van 64% naar 54%.
Munniksma is blij te constateren dat de Drenten de leefbaarheid van de eigen woonbuurt een ruime voldoende geven en dat ze zich er verantwoordelijk voor voelen: “Het Drentse naoberschap leeft nog steeds. Een prima voedingsbodem voor burgerkracht.”
De monitor is in opdracht van de provincie ontwikkeld door CMO STAMM en is te downloaden of online te bekijken.
Wilt u een gedrukte versie van de publicatie ontvangen, stuur dan een email naar info@cmostamm.nl met verzoek toezending van de publicatie, onder vermelding van uw naam en postadres.
Oost-Drenthe heeft de status van krimpregio nodig om het gebied leefbaar te houden. Dat schrijft de provincie Drenthe in een brief aan minister Stef Blok van Wonen en Rijksdienst. De brief is mede-ondertekend door de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen en door de woningcorporaties die actief zijn in het gebied.
In de brief dringt Drenthe er bij de minister op aan om Oost-Drenthe de status krimpregio te geven. Eerder gaf de minister aan hier weinig voor te voelen; hij schaart Oost-Drenthe onder de zogenaamde ‘anticipeerregio’s’.
Alle prognoses geven aan dat de regio Oost-Drenthe in de komende jaren te maken heeft met vergrijzing, ontgroening, bevolkingsdaling én huishoudensdaling. De discussie gaat over de vraag of de daling van het aantal huishoudens voldoende is voor de titel ‘krimpregio’. Blok hanteert als criterium voor een krimpregio dat het gebied tot 2040 een huishoudensdaling van minimaal 2,5% moet hebben. Volgens Blok voldoet Oost-Drenthe hier niet aan, volgens de provincie Drenthe juist wel.
De ‘cumulatieve problematiek’ in het gebied (hoge werkloosheid, laag opleidingsniveau, moeizame woningmarkt en perifere geografische ligging) vraagt volgens de provincie om intensievere bemoeienis van het Rijk. De demografische ontwikkelingen zorgen voor extra problemen: verlies aan arbeid, teruglopende verdiencapaciteit, vrijkomend vastgoed en een afnemende voorzieningenstructuur.
De provincie vraagt het Rijk daarom ‘open te staan voor onorthodoxe oplossingen en werkwijzen en waar nodig en mogelijk ruimte te bieden voor experimenten met regionale verschillen in wet- en regelgeving, gericht weghalen van schotten en verevening van kosten en baten op regionaal en landelijk niveau’. Drenthe verwacht dat de status van krimpregio Oost-Drenthe helpt om – in samenwerking met het Rijk, provincie, gemeenten, corporaties en samenleving – krachtig vorm kunnen blijven geven aan een vitaal en leefbaar Oost-Drenthe.
De provincie sluit met haar pleidooi aan bij de adviezen uit de Midterm Review Bevolkingsdaling van vorig jaar. Hierin werd gepleit voor het aanbrengen van meer focus in het rijksbeleid: het aantal regio’s dat ondersteund wordt door het Rijk zou moeten worden teruggebracht. Oost-Drenthe zou juist wél moeten worden opgenomen in het rijtje regio’s dat extra aandacht verdient, vanwege de eerder genoemde problematiek.
De status van krimpregio levert een gebied overigens niet meteen een zak geld op. Dit jaar is er nog wel een extra uitkering vanuit het gemeentefonds voor krimpregio’s, maar het is nog onbekend of dat in de toekomst zo blijft. Het lijkt de provincie dus vooral te gaan om extra aandacht vanuit ‘Den Haag’, en ondersteuning in immateriële zin.
RTV Drenthe meldt dat de NVM Drenthe de voordelen van de betiteling krimpregio vindt opwegen tegen de nadelen. Woordvoerder Elwin Venema is niet bang dat dit mensen weerhoudt een huis te kopen in deze gebieden.
MKB-Noord voorzitter Gerard Kremer heeft er volgens RTV Drenthe echter geen goed woord voor over dat Drenthe voor vier gemeenten het stempel krimpregio aanvraagt. ‘Het is een status die aangeeft dat het gaat om een gebied met weinig economische activiteit en dat mensen er wegtrekken omdat er geen toekomst is en dat is niet echt motiverend voor bedrijven om je daar te vestigen.’
Klik hier om de reactie te horen van Roosje van Leer van CMO STAMM (In 2016 heeft Toke Slaman de taken van Roosje van Leer overgenomen), Elwin Venema van NVM Drenthe en Gerard Kremer van MKB Noord.
De brief van provincie Drenthe aan minister Blok vindt u hier.
De brief van minister Blok aan de Tweede Kamer vindt u hier.
Het rapport Grenzen aan de Krimp van het Team Midterm Review Bevolkingsdaling vindt u hier.
Een scholen coöperatie als manier om kleine scholen in stand te houden is van de baan. Dat zei staatssecretaris Sander Dekker van onderwijs eind oktober 2014, op basis van een advies van het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht (NCOR).
Dekker heeft het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht (NCOR) onderzoek laten doen naar de coöperatie als rechtsvorm in het onderwijs en juridische mogelijkheden voor ouders om een school open te houden. Het NCOR komt tot de conclusie dat een coöperatie voor kleine scholen geen geschikte rechtsvorm is. Dekker wil daarom ook geen geld uittrekken voor experimenten.
De Kleine Scholen Coöperatie bestaat uit zeven kleine basisscholen die elk met opheffing worden bedreigd. KSC wil de scholen los maken van het overkoepelend bestuur waar ze deel van uitmaken en onderbrengen in een coöperatie. Daarin zitten ouders, dorpsbewoners en leerkrachten die samen de school draaiende moeten houden op zowel financieel als onderwijskundig gebied. Onderling willen ze kennis en ervaring uitwisselen en de kosten delen. Vele kleine scholen en dorpsraden zijn geïnteresseerd in deze aanpak.
In het adviesrapport van het NCOR worden drie conclusies getrokken:
Klik hier voor het volledige advies.
De stuurgroep Onderwijs en Krimp Drenthe heeft, mogelijk gemaakt door de provincie Drenthe, aan CMO STAMM gevraagd om de problematiek van leegstand en vrijkomende schoolgebouwen in Drenthe nader in kaart te brengen. Doelstelling van deze opdracht is een helder beeld te geven van de omvang van het vraagstuk en bij te dragen aan het delen van oplossingsrichtingen.
De inventarisatie is op dit moment in volle gang. Het is de bedoeling om vóór de zomervakantie een beknopte rapportage op te leveren die een beeld geeft van de huidige leegstand in Drenthe en de verwachte leegstand voor de nabije toekomst. Het is de bedoeling dat de rapportage ook een aantal geslaagde voorbeelden geeft van herbestemming of hergebruik in Drenthe en daarbuiten. In het tweede kwartaal van 2015 organiseert CMO STAMM in samenwerking met de stuurgroep een bijeenkomst voor gemeenten en schoolbestuurders om met elkaar over het thema in gesprek te gaan.
Onder de huidige regelgeving mag alleen een samenwerkingsschool worden gevormd als de betrokken scholen bijna onder de opheffingsnorm komen. De regels zijn ook te ingewikkeld. Daarom worden nu samenwerkingsscholen buiten de wettelijke regeling gevormd (informele samenwerkingsscholen). Er ligt nu een wetsvoorstel dat tot doel heeft om de vorming van een samenwerkingsschool te vereenvoudigen.
Het wetsvoorstel bevat voorstellen om:
De tegenstelling tussen de stad (groei) en platteland (leegloop) is minder scherp dan vaak wordt gedacht. De economische vitaliteit van kleine kernen in Nederland ligt genuanceerd. Juist kleine dorpen in de periferie van het land kenden in de afgelopen jaren een bovengemiddelde groei van de werkgelegenheid.
Dat stellen drie onderzoekers van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Vrije Universiteit in een artikel in het economisch vakblad ESB. De onderzoekers analyseerden hoe bevolking, werkgelegenheid en voorzieningen in kleine en grotere kernen zich ontwikkelden tussen de jaren 2000 en 2010. Hun onderzoek is relevant voor beleidsmakers die zich buigen over de toekomst van plattelandsgebieden, stellen de auteurs.
Hoewel ook in Nederland een duidelijke trek naar de stad is waar te nemen, is daaruit niet de eenduidige conclusie te trekken dat het buitengebied leegloopt. Ook op het platteland groeide in de onderzochte periode bijvoorbeeld het aantal woningen. Er zijn wel duidelijke verschillen tussen kleine kernen in de omgeving van de Randstad, de dorpen in de zogenoemde ‘perifere zone’, en de kernen in het gebied tussen de periferie en de Randstad in. De groei van het aantal woningen was in de periferie zeer beperkt.
Opvallend genoeg groeide het aantal banen juist daar het hardst. Volgens de onderzoekers heeft die groei mogelijk een relatie met de populariteit van cottage industries: kleinschalige – vaak creatieve – bedrijven aan huis met een bovenlokaal werkgebied. Doordat de zelfstandige ondernemers van cottage industries vanuit huis werken en hun voornaamste afzetmarkt bovenlokaal hebben, kan men de bedrijven typeren als krimp-resistent.
Een andere opvallende conclusie die de onderzoekers trekken, is dat de afname van de beroepsbevolking zich met name in de grotere kernen voltrekt. De kleinste kernen vergrijzen dus minder dan de grotere dorpen.
Het aantal winkels en huisartsen per duizend inwoners is in de grotere dorpen nog altijd hoger dan gemiddeld in heel Nederland, maar het aantal winkels daalt in deze dorpen wel harder dan gemiddeld. Het voorzieningenniveau in de kleine kernen is tot dusver ongeveer gelijk aan het Nederlands gemiddelde, wanneer gekeken wordt naar het aantal voorzieningen per duizend inwoners. Toch kan, zo stellen de auteurs, het verdwijnen van een klein aantal voorzieningen van doorslaggevende betekenis zijn voor individuele kernen.
Met name in krimpregio’s kan de opeenstapeling van diverse ontwikkelingen, zoals de verschraling van het voorzieningenaanbod, vergrijzing en bevolkingskrimp, zorgwekkend zijn. Dit geldt in het bijzonder voor bevolkingsgroepen die minder mobiel zijn, zoals kinderen en ouderen. Maar vooralsnog lijkt de werkgelegenheidsgroei en het beperkte vertrek van jongeren uit de kleinste kernen hier juist van enige veerkracht te getuigen.
Verbinden, inspireren, uitwisselen: samen voor het Groninger platteland!
Geïnspireerd door het eerste landelijke PlattelandsParlement in 2005 heeft Groninger Dorpen het initiatief genomen voor provinciale bijeenkomsten eens in de vier jaar, waarbij de kracht van het Groninger platteland en het verbinden van mensen en initiatieven centraal staat. Alle Groninger plattelandsbewoners, lokale en provinciale politici en overige geïnteresseerden zijn welkom op dit platform voor het uitwisselen van initiatieven, het opdoen van nieuwe kennis en het versterken van netwerken.
Klik hier voor aanmelden en meer informatie.
De verkiezingen van de Provinciale Staten op 18 maart 2015 bepalen wie de komende vier jaren het provinciale beleid uitstippelen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in de aanloop naar de Statenverkiezingen van elke provincie cijfermateriaal bij elkaar gebracht over de provinciale beleidsterreinen. Het provinciale beleid gaat onder meer over verkeer en vervoer, welzijn, economie, milieu, recreatie en natuur. Een factsheet Nederland maakt het mogelijk om te kijken hoe de provincie het doet ten opzichte van de rest van Nederland.
Drenten behoren tot de meest gelukkige en tevreden Nederlanders. Drenten voelen zich veilig, ze hebben relatief vaak een eigen huis en maken in hun auto meer kilometers dan andere Nederlanders.
Drenthe heeft het kleinste aandeel sociale woningbouw en het hoogste aandeel 65-plussers.
Dit blijkt uit de factsheet Drenthe.
CMO STAMM organiseerde maandag 26 januari 2015 een grote conferentie over Publiek Vervoer. Lees hier onder het persbericht dat naar aanleiding van deze conferentie is gepubliceerd.
Op maandag 26 januari jl. vond in het Drentse provinciehuis in Assen de conferentie ‘Publiek Vervoer, een collectief belang’ plaats. Ruim 125 wethouders en ambtenaren uit 35 Groningse en Drentse gemeenten en de gedeputeerden Henk Brink en Mark Boumans van de provincies Drenthe en Groningen waren aanwezig om te werken aan een gezamenlijk perspectief en aanpak voor het openbaar vervoer in Drenthe en Groningen. Ook het Rijk toonde zich enthousiast over de plannen. Deze passen namelijk goed in het programma van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, waarin de minister aangaf een “een specifieke opgave voor Noord-Nederland te zien”.
De financiële druk op alle vormen van vervoer – van het openbaar regulier vervoer tot aan het Wmo- en leerlingenvervoer – neemt sterk toe. Tegelijkertijd komt, in het toch al ijle landelijke gebied, het regionale openbaar vervoer steeds verder onder druk te staan. Rijk, provincies en gemeenten staan voor de complexe taak om met (veel) minder middelen goed en goed toegankelijk publiek vervoer voor alle bewoners en doelgroepen in de regio te organiseren. Een complexe taak die naast slimme, efficiëntere en goedkopere vormen van vervoer vooral een uitgebreidere en betere samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk vergt.
Binnen de provincies Groningen en Drenthe wordt op diverse fronten geanticipeerd op deze opgaven. De verschillende vervoersstromen zijn in kaart gebracht. Ook zijn in regionaal verband visies en oplossingsrichtingen ontwikkeld en de nodige experimenten in gang gezet. Maar er is meer nodig. Daarom hebben de gedeputeerden en voorzitters van de provinciale stuurgroepen Vervoer oud-gedeputeerde Marc Jager opdracht gegeven tot een bestuurlijke verkenning van het draagvlak voor een gezamenlijke Noordelijke aanpak en het ontwikkelen van een plan van aanpak ‘Publiek Vervoer op hoofdlijnen’.
De bestuurlijke consultatie leverde een bijzonder breed draagvlak op voor een gezamenlijke aanpak. Alle 35 betrokken gemeenten willen zich inzetten om samen de kansen van de integratie van het openbaar vervoer en het doelgroepenvervoer te verzilveren. Daarbij vragen zij wel nadrukkelijk aandacht voor de positie van kwetsbare groepen: vanaf het begin moet duidelijk zijn dat hun vervoer gegarandeerd blijft. Ook wordt er veel waarde gehecht aan een blijvende, goede begeleiding van de doelgroepen, aan de betrouwbaarheid van het publieke vervoer en aan een focus op bus én trein.
Jager adviseerde de bestuurders een nieuw publiek vervoermodel te ontwikkelen, dat gebaseerd is op een vergaande integratie van het doelgroepenvervoer en het openbaar vervoer. Motto: ‘Lokaal waar het kan, regionaal waar het beter is’. Na een inspirerende toelichting op de plannen overhandigde Jager het plan van aanpak aan zijn opdrachtgevers: wethouders Harald Bouman (Eemsmond) en Frits Alberts (Borger-Odoorn) – beide voorzitter van de stuurgroep Vervoer in hun provincie – en gedeputeerden Henk Brink (Drenthe) en Mark Boumans (Groningen).
Frits Alberts en Harald Bouman stelden dat “de gezamenlijke conferentie en gepresenteerde aanpak een mooi en positief vertrekpunt vormen. De komende periode komt het er echter wel op aan om door te pakken en de randvoorwaarden te creëren voor deze perspectiefvolle gezamenlijke aanpak. Die uitdaging gaan alle Noordelijke bestuurders met elkaar aan. Het is uniek dat 37 overheden het met elkaar eens zijn”.
In dorpen met een bovengemiddeld mooie ligging zijn bewoners iets vaker actief dan in andere dorpen. Ze zetten zich meer in voor leefbaarheid en hulp aan buren. Deze bewoners hebben een relatief sterke lokale binding. Dit blijkt uit de publicatie Dichtbij huis, Lokale binding en inzet van dorpsbewoners van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).
Rond de stad onderscheiden bewoners van mooiere dorpen zich door meer inzet voor de leefbaarheid (36 versus 32%) en de omgevingskwaliteit (18 versus 11%). Op het meer afgelegen platteland onderscheiden bewoners van mooie dorpen zich door meer inzet voor de leefbaarheid (38% versus 35%) en een grotere hulpbereidheid jegens buren en buurtgenoten (19 versus 16%).
Bewoners van de kleinste dorpen zijn vaker dan bewoners van grote dorpen actief voor de leefbaarheid. Dit verschil wordt niet verklaard door verschillen in binding. Een opvallende uitkomst is dat bewoners van de kleinste dorpen weliswaar een sterke culturele en landschappelijke binding ervaren, maar een zwakke functionele en sociale binding hebben met hun dorp.
Dorpsbewoners van 75 jaar en ouder zijn functioneel sterk aan het dorp gebonden: terwijl bijvoorbeeld twee derde van de jongeren (vrijwel) dagelijks buiten het dorp komt, is dit onder deze ouderen maar 9%. Hoewel contacten met dorpsgenoten een groter deel van hun netwerk uitmaken, hebben zij er relatief weinig: 9% van hen kent geen dorpsgenoten die zij om hulp kunnen vragen en een derde voelt zich niet door dorpsgenoten gewaardeerd.
De krimp in het basisonderwijs zet door. In oktober van dit schooljaar stonden er 43.059 kinderen ingeschreven op een Drentse basisschool; dat is 1.278 minder dan een jaar eerder. Dat blijkt uit een analyse van CMO STAMM van de voorlopige telgegevens van DUO. De daling is sterker dan vorig jaar, toen het totale leerlingaantal in één jaar tijd daalde met ruim 1000.
De scholen in de gemeenten De Wolden, Aa en Hunze, Westerveld, Midden-Drenthe en Borger-Odoorn zijn in het afgelopen jaar het sterkst gekrompen – in elk van deze gemeenten daalde het aantal leerlingen met meer dan 4% in één jaar tijd, in De Wolden zelfs met meer dan 7%. In Tynaarlo is het leerlingaantal praktisch gelijk gebleven. In Drenthe als geheel daalde het leerlingenaantal met 2,9%.
Op openbare scholen is het leerlingaantal het sterkste gedaald: 3,8%. Protestants-christelijke en katholieke scholen krompen met respectievelijk 1,6 en 1,8%.
Zeven (kleine) scholen hebben met ingang van dit schooljaar de deuren gesloten. Het gaat om twee scholen in De Wolden (De Vaarboom in Veeningen en De Lindert in Linde) en twee scholen in Emmen (OBS Het Rietveld en CBS De Kienstobbe in Weiteveen). In elk van de gemeenten Westerveld, Borger-Odoorn en Noordenveld sloot één school: OBS de Heidehoek in Vledderveen, OBS De Buyne in Buinen en OBS Altena in Peize. Een jaar eerder sloten vijf scholen hun deuren.
In de afgelopen jaren zijn elk jaar een aantal scholen gesloten, vaak vanwege een daling van het aantal leerlingen. In 2006 waren er nog 306 basisscholen in Drenthe; nu zijn dat er nog 279. Van deze scholen hebben er 31 minder dan 50 leerlingen. De meeste van deze kleine basisscholen staan in de gemeenten Coevorden, Aa en Hunze, De Wolden en Emmen.
Alle gegevens komen van DUO, bewerking CMO STAMM.